
Een mooie Joodse gedachte over vergeving.
Als iemand spijt heeft van wat hij heeft gedaan, moet hij berouw tonen en zijn slachtoffer om vergiffenis vragen. Het slachtoffer is verplicht om te vergeven. Zelfs als de dader vraagt om voor hem te bidden, moet hij dat doen.
De Talmoed verwijst naar het verhaal van Abraham en Avimelech in Bereeshiet (Genesis) 20:17. Abraham had geen moeite om Avimelech te vergeven, ondanks de schande die hij en zijn vrouw Sara hadden ondergaan. Hij bad zelfs tot G’d om Avimelech en zijn familie te genezen van de ziekte waarmee G’d hen gestraft had.
Vergeving, geen wraak
Een ander voorbeeld is Jozef en zijn broers. Jozef werd als slaaf verkocht en naar Egypte gebracht. Het is een enorme vernedering als je vrijheid je wordt afgenomen, vooral als je eigen broers dit doen. Toch nam Jozef geen wraak en bleef hij kalm. Toen hij later macht had als onderkoning, strafte hij zijn broers niet. In plaats daarvan wilde hij weten of ze echt spijt hadden. Hij liet hen op een subtiele manier boeten, maar zijn doel was dat G’d hen zou vergeven.
In het Jodendom geloven we dat fouten altijd gevolgen hebben, hier op aarde of in het hiernamaals. Het is beter om nu berouw te tonen en de gevolgen te dragen dan later. Jozef kon zijn emoties beheersen en zijn lijden verwerken door zijn sterke geloof in G’d. Hij zag in dat alles wat gebeurt, deel is van G’ds plan, zelfs nare dingen. Hij zei tegen zijn broers: “Jullie bedoelden het kwaad, maar G’d bedoelde het ten goede.”
Koning David
Jozef leefde twaalf jaar als slaaf, weggerukt van zijn familie, maar hij bleef standvastig. Hij voelde zich altijd beschermd door G’d. Koning David had hetzelfde vertrouwen, zoals hij schreef in Psalm 23: “Zelfs als ik door een donker dal ga, vrees ik geen kwaad, want U bent bij mij.”
De meeste mensen reageren op onrecht met woede en haat. Maar volgens de Zohar (Joodse mystiek) is woede te vergelijken met afgoderij. Wie boos blijft, vergeet dat alles onder G’ds leiding gebeurt. Dit principe volgen de Chassidiem ook in hun leven.
Een voorbeeld hiervan zien we bij koning David in Samuël 2, hoofdstuk 16. Toen hij op de vlucht was, werd hij uitgescholden en met stenen bekogeld door Shimy ben Geera. Davids legeroverste wilde hem doden, maar David zei: “Laat hem maar, want G’d heeft dit toegestaan. G’d ziet mijn pijn en tranen en zal mij goedheid geven in ruil voor deze vernedering.”
Deze verhalen leren ons dat vergeving, berouw tonen en vertrouwen op G’d de juiste weg is.
Bron: Rabbijn Friedrich zt”l