Noachidische voorschriften: Slechts één onderscheid
De Thora bevat ook een wet voor niet-Joden, de zeven Noachidische voorschriften. De Thora is niet eenkennig. Hoewel wij tegenwoordig de verschillende geloofsgroeperingen van elkaar onderscheiden met een veelvoud aan termen en begrippen, erkent de Thora slechts één onderscheid: Joods versus niet-Joods.
Onder de term ‘Joods’ versta ik het onderworpen zijn aan de voorschriften van de Thora en onder ‘niet-Joods’ het onderworpen zijn aan de zeven Noachidische wetten, die voor alle afstammelingen van Noach tot op de dag van vandaag gelden. Doordat de mensheid afgoden is gaan dienen en zich vastklampte aan allerlei zelf ontworpen religies zijn de Noachidische opdrachten weinig bekend, zowel in Joodse als in niet-Joodse kring. Ter gedachtebepaling som ik reeds nu deze zeven voorschriften summier op.
Zij luiden:
1. Avoda Zara: het verbod van afgodendienst,
2. Birkat HaSjeem: het verbod van G-dslastering,
3. Sjefichoet Damiem: het verbod van moord,
4. Arajot: het verbod van bloedschande,
5. Gezel: het verbod van diefstal,
6. Ever Min Hachai: het verbod een lidmaat van een levend dier af te snijden,
7. Diniem: het gebod van rechtsspraak.
Neveneffecten
Naast de religieuze betekenis van deze geboden zijn zij ook bedoeld als jisjoev ha’olam: stabilisator in intermenselijke verhoudingen. De zeven Noachidische geboden zijn de minimale richtlijnen voor iedere beschaafde samenleving.
Wanneer deze leefregels niet nagekomen worden, is de samenleving gedoemd te falen op fundamentele punten. De menselijke samenleving ontbindt bij gebrek aan basale fundering. G-d gaf deze regels aan Adam en Noach.
Adam kreeg zes leefregels. Noach kreeg er nog een bij omdat na de Zondvloed het eten van vlees werd toegestaan. Daarom kwam er een verbod tegen dierenkwelling bij. Later werden ze op de berg Sinaï in het jaar 2448 na de Schepping herhaald (3337 jaar geleden; we leven nu 5785 anno mundi).
Het Joodse volk kreeg de opdracht deze voorschriften te verspreiden en te interpreteren. Uiteindelijk zal de hele wereld deze universele leefregels en beginselen van iedere maatschappij aanvaarden. De meeste beschaafde volkeren hebben ze inmiddels aanvaard, ook al erkennen ze niet de G-ddelijke oorsprong ervan.
Bronnen
De zeven Noachidische voorschriften zijn gegeven aan Noach na de zondvloed. Deze geboden gelden voor de gehele mensheid, omdat alle mensen afstammen van Noach. Wie zich daaraan houdt, komt in het Hiernamaals.
Avraham heeft met Noach en zijn zoon Sem gesproken. Toen Avraham de ene G-d met Zijn aan Noach geschonken geboden erkende, scheidde hij zich als enige ware volgeling af van de rest van de wereld. Hij werd aartsvader van alle religieuze mensen en propageerde het naleven van de Noachidische geboden.
Toen ontstond er een onderscheid tussen de G-ddelijke geboden voor de hele mensheid en de extra geboden voor de afstammelingen van Avraham. De Joden kregen later bij de berg Sinaï, in 2448 na de Schepping, eigen, nog uitgebreidere leefregels. Bij het geven van de Thora werden de zeven Noachidische wetten herhaald.
Het Joodse volk zou deze voorschriften onderwijzen aan de niet-Joodse volkeren. Dit gebeurde al direct bij het betreden van de Israëlische bodem. Bij de intocht in Kena’an werden er aan de ingang van het Heilige Land enorme stenen zuilen opgericht waarop de Noachidische geboden geschreven werden.
Zelfs buiten Israël werd in het galoet, de diaspora, deze leer onderwezen en uitgedragen voor iedereen, die maar luisteren wilde.
Verbod op dierenmishandeling
Voor het bestaan van deze wetten van de zonen van Noach in de tijd van Noach zelf, die naar de traditionele Joodse berekening ongeveer 4000 jaar geleden leefde, zijn vrijwel geen archeologische bewijzen.
Archeologen vonden geen afgodenbeelden in de aardlagen van na de Zondvloed. Dit zou kunnen wijzen op de grote invloed van de Noachidische voorschriften, die afgoderij verbieden. Maar deze ‘bewijzen’ kunnen nauwelijks tot een sluitende conclusie leiden. Het blijft onduidelijk of dit een gevolg was van het naleven van de Noachidische geboden.
Uit oude Joodse bronnen is bekend dat de wetten van Noach eerder overtreden dan in acht genomen werden. Zes wetten waren eerder al aan Adam gegeven. Deze werden herhaald en aangevuld met een zevende gebod toen G-d het verbond van de regenboog met Noach sloot. Dit zevende gebod is het verbod op dierenmishandeling.
Voor de zondvloed was het verboden vlees te eten. Maar toen toegestaan werd dieren te doden voor consumptie, werd het nodig extra maatregelen tegen dierenmishandeling te nemen.
Vegetarisme
In het scheppingsverhaal (Genesis 1:29‑31) komt naar voren, dat de mensen voor de zondvloed alleen zaaddragende gewassen aten. Ook in de eschatologische wereld heet het, volgens de profeet Jesaja (11:7): ‘En de leeuw zal stro eten als het rund’.
Deze teksten beschrijven echter een ideale situatie, die bestond aan het begin van onze wereld en die pas weer zal bestaan in Messiaanse tijden. In de Thora wordt nergens aangegeven, dat het vegetarisme als een ideale levenswijze wordt beschouwd. Toen Noach en zijn zonen de ark verlieten werd hen toegestaan ook dieren als voedsel tot zich te nemen (Genesis 9:3) omdat zij de dieren hadden gered tijdens de zondvloed.
Het Jodendom is gekant tegen het onnodig pijnigen van dieren, maar dieren mogen wel gebruikt worden om in de menselijke behoeften te voorzien. De mens wordt ‘hoger’ geacht dan het dier.
Ethische gronden van vegetarisme
Ethische gronden. Meestal in twee vormen: of het wordt moreel verkeerd geacht het leven van een dier te nemen enkel en alleen voor de consumptie van vlees of het zou onmenselijk zijn een ander schepsel pijn te doen. De Thora is bijzonder gevoelig in de omgang met dieren. Dieren moeten met rust gelaten worden op Sjabbat.
Het ploegen met een os en een ezel in hetzelfde span is verboden, omdat het zwakkere dier zal proberen, ten nadele van zijn eigen gezondheid, het tempo van het sterkere bij te houden. Als een os graan moet dorsen, mag hij niet gemuilkorfd worden. Een moederdier en haar jong mogen niet op dezelfde dag geslacht worden. Niet dat die dieren zich hiervan bewust zijn. Het gaat erom dat dit als wreed beschouwd wordt. Uit de Talmoed blijkt, dat men niet aan tafel mag gaan voordat men de dieren heeft gevoederd. Ook de rituele slachtwetten zijn gericht op het minimaliseren van pijn bij dieren (Maimonides).
Respect voor alle vormen van leven is een grondbeginsel van ons geloof. Jagen is al helemaal uit den boze, aldus Rabbi Jechezkeel Landau (1714‑1793): ‘Zoiets dergelijks vinden we nergens in de Thora, behalve bij Nimrod of Esau, slechte en verdorven mensen. Dit past niet bij de afstammelingen van Awraham, Jitschak en Ja’akov’. Niettemin is de consumptie van vlees geoorloofd, zij het met vele beperkingen.
Geen principieel verschil tussen Thora en Noachidische voorschriften
De zeven voorschriften heten geen Adamitische wetten. Door de zondeval en de tien generaties na Adam die niet deden wat goed was in de ogen van G’d, verloor Adam zijn patriarchale status. Hij was wel de lichamelijke maar niet meer de geestelijke voorvader van de mensheid. Noach werd voor deze positie uitverkoren omdat hij een ‘rechtschapen man’ was, ‘onberispelijk onder zijn tijdgenoten’ (Genesis 6:9).
Daarom gelden niet de zes wetten van Adam, maar de zeven wetten van Noach als richtlijn voor alle volkeren omdat G-d na de vloed een verbond sloot met Noach. Het teken van het verbond dat G-d met Noach sloot was de regenboog, die met haar zeven kleuren een eeuwige herinnering vormt aan de zondvloed en Hasjeems belofte aan Noach om de mens nooit meer zo te straffen. Er is geen principieel verschil tussen de Thora en de zeven Noachidische geboden.
Noachiden wijken in hun geloof niet af van de Joodse geloofsprincipes en houden er geen fundamenteel ander gedachtegoed op na. G-d heeft de wereld geschapen en de mens zeven opdrachten meegegeven.
Wanneer deze geboden nageleefd worden, is er kans op een vredige wereld. Avraham heeft zich door zijn erkenning van de éénheid van G-d onderscheiden van zijn omgeving. Door zijn uitzonderlijke religieuze en menselijke eigenschappen koos G-d hem uit als voorvader van een volk met een aparte missie.
Uiteindelijk werd die aparte status bezegeld bij de berg Sinaï. Wij (Joden) geloven niet dat onze manier van leven de enige manier is en dat iedereen die niet volgens ons geloof leeft naar de hel zal gaan.
Noachiden en de de 613 Thora voorschriften
Men vraagt me wel eens: mogen niet-Joden de 613 Joodse geboden doen? De zeven Noachidische wetten zijn de zeven hoofdregels waaruit vele andere regels voortvloeien.
Overtreding van deze geboden is strafbaar voor hen. De Joodse geboden zijn voor hen optioneel. Hoewel de 613 geboden in de Thora niet bindend zijn voor Noachiden, staat het hen vrij om de meeste van deze geboden vrijwillig op zich te nemen. Hier staat ook een Hemelse beloning tegenover.
Ze mogen Sjawoe’ot, het Wekenfeest, vieren, want toen zijn de geboden gegeven en ook Rosj hasjana, Joods nieuwjaar want toen werd Adam geschapen. Op deze dag wordt de hele mensheid geoordeeld. Niet-Joden mogen echter de Sjabbat niet als rustdag houden zoals de Joden doen. Ze mogen ook geen nieuwe feestdagen instellen.
Geboden die uitsluitend van toepassing zijn op leden van het Joodse volk zijn het houden van Sjabbat of Joodse feestdagen op Joodse wijze, het bestuderen van de Thora gedeeltes die niet relevant zijn voor de Noachidische wetten, het schrijven van een Thora rol, het maken of dragen van tefillien (gebedsriemen), het maken of bevestigen van een mezoeza (Thora tekst aan de huisdeuren) en het accepteren van een alija (opgeroepen worden voor de Thora).
Noachidische geboden als bron van internationaal recht
De zeven Noachidische geboden vormen de basis van vele culturen. De bekende 17e eeuwse jurist Hugo de Groot haalt deze wetten nogal eens aan als vroege bron van het internationale recht.
De Groot houdt zich bezig met de vraag of het verbod op bloedvergieten uit Genesis (9:5-6) verhindert oorlogen te voeren. Zijn antwoord luidt, dat dit oorlog voeren niet belemmert. Als bewijs citeert hij het voorbeeld van Avraham, die de wapens opnam tegen de vier koningen. De Groot veronderstelt dat Avraham op de hoogte was van de Noachidische wetten en zich daaraan hield.
Verder haalt De Groot de oorlog van de Joden, die Egypte net verlaten hadden, tegen de Amalekieten aan. Hij stelt daarbij, dat Mosje voor het voeren van deze oorlog G-d niet consulteerde (Ex. 17:9) hoewel hij het Opperwezen normaliter wél raadpleegde. Dit zijn duidelijke bewijzen, dat de Noachidische voorschriften oorlog als zelfverdediging toelaten.
Auteur: Dayan mr. Drs. R. Evers